Hier onder kunt u 40 aforismen lezen uit het boek ‘Menselijk al te menselijk’ . In totaal staan er bijna 1400 aforismen in en in de Nederlandse uitgave van de Arbeiders pers zijn die verdeeld over ruim 550 bladzijden. Het boek is eerst in losse delen gepubliceerd tussen 1887/80 en in 1886 onder deze titel verschenen.

Het boek is deels geschreven vanuit een zwaar gemoed dat gevoed werd door ziekte, afscheid en twijfel. Door zware hoofdpijnen en slecht ogen is Nietzsche min of meer gedwongen in korte aforismen te schrijven die voornamelijk over de psyche van de mens gaat, grote twijfel of zijn eigen aard, afkomst en toekomst hebben deze keuze natuurlijk gestuurd. Door de vele korte aforismen die ,ondanks hun lengte, toch vaak veel te zeggen hebben is dit boek naar mijns inziens een goed boek om mee te beginnen als Nietzsche onbekend is, een paar aforismen per dag en de wereld gaat er vanzelf anders uitzien.

Ik kan ten zeerste aanraden dit boek te kopen en op het nachtkastje te leggen.


161 Zelfoverschatting in het geloof aan kunstenaars en filosofen

We denken allemaal dat de kwaliteit van een kunstwerk, van een kunstenaar be­wezen is als hij ons ontroert, schokt. Maar dan zouden toch eerst onze eigen kwaliteiten in oordeel en gevoel bewezen moeten zijn: wat niet het geval is. Wie heeft er in het rijk van de beeldende kunst méér ontroering en verrukking gewekt dan Bernini, wiens invloed is machtiger geweest dan die van de post-Demosthenische retor, die het asianisme introduceerde en twee eeuwen lang liet overheersen? Deze heerschappij gedurende hele eeuwen is nog geen enkel bewijs voor de kwaliteit en duurzame geldigheid van een stijl; daarom moet men niet te zeker zijn van het goed vertrouwen dat men in een kun­stenaar stelt: dat is immers niet alleen vertrouwen in de waarachtig­heid van ons gevoel, maar ook in de onfeilbaarheid van ons oordeel, terwijl het oordeel of het gevoel of beide zelf te grof of te fijn van aard, overspannen of ruw kunnen zijn. Ook de zegeningen en be­zielde momenten van een filosofie of godsdienst vormen nog geen bewijs voor hun waarheid: net zomin als het geluk dat de krankzin­nige uit zijn idee-fixe put, een bewijs is voor de redelijkheid van dat idee.

162 Cultus van het genie uit ijdelheid

Omdat we goed over onszelf den­ken, maar toch absoluut niet van onszelf verwachten dat we ooit het ontwerp voor een Rafaëlisch schilderij of een scène als die van een Shakespeariaans drama zouden kunnen maken, praten we onszelf aan dat het vermogen daartoe iets bovenmate wonderbaarlijks is, een heel zeldzaam toeval, of, als we nog een godsdienstig gevoelsleven hebben, een begenadiging van bovenaf. Zo bevordert onze ijdelheid, onze eigenliefde, de cultus van het genie: want alleen als we het ge­nie zien als iets wat heel ver van ons af staat, als een miraculum, kwetst het niet (zelfs Goethe, de van jaloezie gespeende, noemde Shakespeare zijn ster der verste hoogten; waarbij men zich het vers moge herinneren: 'de sterren, die begeert men niet').53 Maar als men van de influisteringen van onze ijdelheid afziet, blijkt de activiteit van het genie niet fundamenteel te verschillen van de activiteit van de technische uitvinder, van de astronomische of historische geleer­de, van de meester der tactiek. Al deze activiteiten zijn verklaarbaar als men zich mensen voor de geest roept wier denken in één richting actief is, die alles als stof gebruiken, die hun innerlijk leven en dat van anderen altijd ijverig gadeslaan, die overal voorbeelden, aanspo­ringen waarnemen, die bij het combineren van hun middelen niet moe worden. Ook het genie doet niets anders dan dat het eerst leert metselen en dan leert bouwen, dat het steeds naar stof zoekt en er altijd aan blijft boetseren. Elke activiteit van de mens is verbazend gecompliceerd, niet alleen die van het genie: maar geen enkele is een 'wonder'.-Vanwaar nu het geloof dat er alleen bij de kunstenaar, redenaar en filosoof genialiteit voorkomt? dat alleen zij 'intuïtie' hebben? (waarmee men hun een soort wonderbril toeschrijft waarmee zij direct in het 'wezen' kijken!) De mensen spreken blijk­baar alleen daar van genie waar de verrichtingen van het grote intel­lect hun het aangenaamst zijn en waar zij geen afgunst willen onder­vinden. Iemand 'goddelijk' noemen betekent: 'hier hoeven wij niet te concurreren'. Voorts: al het voltooide, volmaakte wordt aangegaapt, al het wordende onderschat. Nu kan niemand er bij het werk van de kunstenaar van getuigen hoe het geworden is; dat is zijn voorsprong, want overal waar men het ontstaan kan zien, koelt men een beetje af. De volmaakte verbeeldingskunst wijst elke gedachte aan het ontstaan van de hand; het tiranniseert als presente volmaaktheid. Daarom gaan voornamelijk de beeldende kunstenaars voor geniaal door, maar de wetenschappelijke mensen niet. In werkelijkheid is deze waardering, respectievelijk onderwaardering slechts een kinderachti­ge flauwiteit van de rede

210 Kalme vruchtbaarheid

De geboren aristocraten van de geest zijn niet overijverig; hun scheppingen verschijnen en vallen op een kalme herfstavond van de boom, zonder dat ze haastig begeerd, opgedre­ven en door weer iets nieuws verdrongen worden. Het onafgebroken willen scheppen is vulgair en wijst op na-ijver, jaloezie, eerzucht. Als men iets is, hoeft men eigenlijk niets te maken,-en doet toch een heleboel. Er is boven de 'productieve' mens nog een hoger geslacht.

252 Het genot van het kennen

Waarom is de kennis, het element van de onderzoeker en filosoof, met genot verbonden? Eerst en vooral om­dat men zich daarbij bewust wordt van zijn kracht, dus om dezelfde reden als waarom gymnastische oefeningen ook zonder toeschou­wers genotrijk zijn. Ten tweede omdat men in het verloop van de kennis over oudere voorstellingen en hun representanten heen komt, overwinnaar wordt of dat op zijn minst denkt te zijn. Ten der­de omdat wij ons door een nieuw inzicht, hoe gering het ook is, bo­ven alle mensen verheffen en het gevoel hebben de enigen te zijn die hier de waarheid kennen. Deze drie redenen tot genot zijn de be­langrijkste, maar afhankelijk van de aard van het kennende subject zijn er nog vele bijkomende redenen.-Een niet onaanzienlijke lijst wordt daarvan gegeven op een plaats waar men die niet zou zoeken, in mijn paraenetisch geschrift over Schopenhauer: met de formule­ringen waarvan iedere ervaren dienaar van de kennis vrede kan heb­ben, zij het ook dat hij het ironische zweem dat over die bladzijden schijnt te liggen, weg zal wensen. Want als het waar is dat er voor de totstandkoming van de geleerde 'een massa kleine, zeer menselijke driften en driftjes bij elkaar gegoten moet worden,'70 dat de geleerde weliswaar een zeer edel, maar geen onvermengd metaal is en 'uit een ingewikkeld vlechtwerk van zeer uiteenlopende aandriften en prik­kels bestaat': dan geldt dat ook voor het ontstaan en karakter van de kunstenaar, de filosoof, het morele genie-en hoe al die roem­ruchte, grote namen ook mogen luiden, die in die publicatie ge­roemd worden. Al het menselijke verdient wat zijn ontstaan betreft met ironie bezien te worden: daarom is de ironie in de wereld zo overbodig.

264 De geestrijke overschat óf onderschat

Onwetenschappelijke, maar be­gaafde mensen waarderen elk blijk van geest, of die nu op het juiste of op het verkeerde spoor zit; ze willen vooral dat de mens die met hen omgaat, hen goed met zijn geest amuseert, aanspoort, bezielt, tot ernst en scherts aanzet en in elk geval als zeer krachtig amulet tegen de verveling beschermt. De wetenschappelijke naturen weten daarentegen dat het talent om allerlei invallen te hebben zo streng mogelijk moet worden ingetoomd door de wetenschappelijke geest; niet wat glanst, schittert, opwindt, maar de vaak onopvallende waar­heid is de vrucht die hij van de boom der kennis wenst te schudden. Hij mag net als Aristoteles geen onderscheid maken tussen 'verve­lende' en 'geestrijke' mensen, zijn demon leidt hem zowel door de woestijn als door tropische vegetatie, opdat hij altijd alleen aan het werkelijke, houdbare en onvervalste plezier beleeft.-Hieruit resulteren bij onbeduidende geleerden minachting en argwaan jegens het geestrijke in zijn algemeenheid, en geestrijke mensen hebben op hun beurt vaak een aversie tegen de wetenschap: zoals bijna alle kunste­naars

283 Voornaamste gebrek van de actieve mensen

De actieven ontbreekt het gewoonlijk aan hogere activiteit: ik bedoel individuele. Ze zijn als ambtenaar, koopman, geleerde, met andere woorden als soortwezen actief, maar niet als specifiek, individueel, uniek mens; in dit opzicht zijn zij lui.-Het is het ongeluk van de actieven, dat hun activiteit haast altijd ietwat irrationeel is. Zo mag men een bankier die geld verzamelt niet naar het doel van zijn rusteloze activiteit vragen: die is irrationeel. De actieven rollen zoals een steen rolt, ze gehoorza­men de domheid van de mechanica.-De mensen vallen, ook nu nog net zogoed als altijd, in slaven en vrijen uiteen; want wie niet twee derde van de dag voor zichzelf heeft, is een slaaf, en dan mag hij verder zijn wat hij wil: staatsman, koopman, ambtenaar, geleerde.

475 De Europese mens en de vernietiging van de naties

De handel en de industrie, het boeken- en briefverkeer, de gemeenschappelijkheid van alle hogere cultuur, het snel wisselen van huis en landschap, het tegenwoordige nomadenleven van alle niet-landeigenaren, - deze omstandigheden leiden onafwendbaar tot een verzwakking en uit­eindelijk de vernietiging van de naties, althans de Europese: zodat er door voortdurende kruisingen een mengras, dat van de Europese mens, uit alle moet ontstaan. De profilering van de naties door de schepping van nationale animositeiten werkt dit doel bewust of on­bewust tegen, maar niettemin gaat het proces van die vermenging voort, ondanks die tijdelijke tegenstromen: dit kunstmatige nationa­lisme is overigens net zo gevaarlijk als het kunstmatige katholicisme is geweest, want het is in essentie een gewelddadige noodtoestand, een staat van beleg, die door een minderheid voor een meerderheid afgekondigd is, en het gebruikt listen, leugens en geweld om zijn aanzien te bewaren. Niet het belang van de meerderheid (de volken), zoals men wel zegt, maar bovenal het belang van bepaalde vorsten-dynastieën, en voorts dat van bepaalde klassen in de handelswereld en de samenleving, zetten tot dit nationalisme aan; heeft men dit eenmaal ingezien, dan behoort men zich alleen maar onbeschroomd voorgoede Europeanen uit te geven en metterdaad aan de samensmel­ting van de naties te werken: waarbij de Duitsers kunnen meehelpen door hun oude, beproefde eigenschap van tolk en bemiddelaar tussen de volken. - Tussen haakjes: het hele probleem van de. joden bestaat alleen binnen de nationale staten, aangezien hun daadkracht en gro­tere intelligentie, hun in een lange lijdensschool van generatie op generatie geaccumuleerde geestes- en wilskapitaal hier wel overal in een afgunst en haat opwekkende mate het overwicht moet verkrijgen, zodat de literaire onhebbelijkheid in alle naties van vandaag de overhand neemt-en des te meer, naarmate deze zich weer nationaal profileren-, om de joden als zondebok voor alle mogelijke openbare en innerlijke misstanden naar de slachtbank te leiden. Zodra het niet meer om de conservering van naties, maar om de voortbrenging van een zo sterk mogelijk mengras gaat, is de jood als ingrediënt even bruikbaar en wenselijk als welke andere nationale rest ook. Onaan­gename, of zelfs gevaarlijke eigenschappen heeft elke natie, ieder mens: het is wreed om te eisen dat de jood daarop een uitzondering vormt. Misschien kunnen die eigenschappen bij hem in bijzondere mate gevaarlijk en afschrikwekkend zijn; en misschien is de jeugdige beursjood wel de weerzinwekkendste van alle uitvindingen van het mensdom. Desondanks ben ik benieuwd hoeveel men, bij een eind­afrekening, van een volk door de vingers moet zien dat, niet buiten ons aller schuld, van alle volken de smartelijkste geschiedenis achter de rug heeft, en aan wie wij de edelste mens (Christus), de zuiverste wijze (Spinoza), het machtigste boek en de indrukwekkendste zeden­wet van de wereld te danken hebben. Bovendien: in de donkerste tijd van de Middeleeuwen, toen het Aziatische wolkendek zwaar boven Europa hing, waren het de joodse vrijdenkers, geleerden en artsen, die de banier van Verlichting en geestelijke onafhankelijkheid on­danks de hardste persoonlijke druk bleven vasthouden en die Europa tegen Azië verdedigden; het is niet in de laatste plaats aan hun in­spanningen te danken dat er ten slotte weer een natuurlijkere, rede­lijkere en in elk geval mythische verklaring van de wereld kon ze­gevieren en dat de culturele schakel die ons thans met de verlichting van de Grieks-Romeinse oudheid verbindt, ongebroken bleef. Ter­wijl het christendom alles heeft gedaan om de occident te oriëntali-seren, heeft het Jodendom er in belangrijke mate aan meegeholpen het steeds weer te occidentaliseren: wat in zekere zin zoveel betekent als Europa's taak en geschiedenis tot een voortzetting van de Griekse te maken.

483 Vijanden van de waarheid

Overtuigingen zijn gevaarlijker vijanden van de waarheid dan leugens.

494 Doel en wegen

Velen zijn hardnekkig met betrekking tot de een­maal ingeslagen weg, weinigen met betrekking tot de bestemming.

511 Trouw aan een overtuiging

Wie veel te doen heeft, houdt bijna on­veranderd vast aan zijn algemene meningen en standpunten. Zo ook iedereen die in dienst van een idee werkt: hij zal die idee zelf nooit meer toetsen, daar heeft hij geen tijd meer voor; het is zelfs in strijd met zijn belang, haar op welke manier dan ook nog als iets discuta­bels te beschouwen.

522 Zwak geweten

Mensen die over hun betekenis voor de mensheid praten, hebben met betrekking tot gewone burgerlijke betrouwbaar­heid, het nakomen van overeenkomsten en beloften, een zwak gewe­ten.

586 Over de uurwijzer van het leven

Het leven bestaat uit zeldzame, op zichzelf staande momenten van bijzondere betekenis en ontelbaar veel intervallen waarin ons, in het gunstigste geval, de schimmen van die momenten omzweven. De liefde, de lente, elke mooie melodie, de bergen, de maan, de zee-alles spreekt maar één keer helemaal tot het hart: als het al ooit aan het woord komt. Want veel mensen ken­nen die momenten in het geheel niet en zijn zelf een interval en rust in de symfonie van het werkelijke leven.

589 De eerste gedachte van de dag

De beste methode om elke dag goed te beginnen is: bij het ontwaken te bedenken of men niet ten minste één mens op deze dag een plezier zou kunnen doen. Als dit als een vervanging voor de godsdienstige gewenning van het gebed kon fun­geren, zouden de medemensen voordeel bij deze verandering heb­ben.

616 Van het heden vervreemd

Het heeft grote voordelen om eens in sterkere mate van zijn tijd te vervreemden en als het ware van zijn oever af teruggedreven te worden naar de oceaan van wereldbe­schouwingen uit het verleden. Als men van daaruit naar de kust kijkt, overziet men ongetwijfeld voor het eerst haar totale aanzien en men heeft, als men haar weer nadert, het voordeel haar over het geheel beter te begrijpen dan degenen die haar nooit verlaten hebben.

632 Wie niet verschillende overtuigingen heeft doorlopen

Wie niet verschillende overtuigingen heeft doorlopen, maar in dat geloof blijft hangen in het net waarvan hij het eerst verstrikt raakte, is altijd en overal, juist vanwege die onveranderlijkheid, een verte­genwoordiger van achtergebleven culturen; zoals past bij dit gebrek aan beschaving (die altijd beschaafbaarheid veronderstelt), is hij hard, dom, hardleers, zonder mildheid, iemand die altijd en eeuwig anderen verdacht maakt en geen scrupules kent, die alle middelen te baat neemt om zijn mening veld te doen winnen, omdat hij totaal niet kan begrijpen dat er ook andere meningen moeten zijn; in dat opzicht is hij misschien een krachtbron en voor al te vrij en slap ge­worden culturen misschien zelfs heilzaam, maar dan toch alleen om­dat er een sterke stimulans van hem uitgaat, hem tegenspel te geven: want daardoor wordt het delicatere gewrocht van de nieuwe cultuur, die gedwongen is hem te bevechten, zelf sterk.

637 Uit de hartstochten

Uit de hartstochten vloeien de meningen voort; door de traagheid van geest verstarren deze dan tot overtuigingen. - Wie zich echter met een vrije, rusteloos levendige geest begiftigd voelt, kan deze verstarring verhinderen door permanente verandering; en helemaal als hij in alle opzichten een denkende sneeuwbal is, zal hij hoegenaamd geen meningen, alleen maar zekerheden en nauwkeurig afgemeten waar­schijnlijkheden in zijn hoofd hebben zitten.-Maar wij, die gemeng­de naturen zijn en nu eens van vuur doorgloeid dan weer door geest verkleumd worden, willen voor de gerechtigheid knielen, die de eni­ge godin is die wij erkennen. Het vuur in ons maakt ons gewoonlijk onrechtvaardig en naar de norm van die godin onrein; nooit mogen wij in deze toestand haar hand beetpakken, nooit rust dan de ern­stige glimlach van haar welgevallen op ons. Wij vereren haar als de gesluierde Isis van ons leven; beschaamd brengen wij haar het zoen­offer van onze pijn, als het vuur ons schroeit en ons verteren wil. De geest is het die ons redt en voorkomt dat we helemaal uitgloeien en verkolen; hij rukt ons nu en dan weg van het offeraltaar der gerech­tigheid, of hult ons in een weefsel van asbest. Dan, verlost van het vuur, gaan wij van de ene mening naar de andere voort, gedreven door de geest, en doorlopen de wisseling der partijen, als edele ver­raders van alle dingen die maar verraden kunnen worden - en nochtans zonder een gevoel van schuld.

638 De reiziger

Wie ook maar enigszins de vrijheid van de rede heeft bereikt, kan zich op aarde niet anders dan een reiziger voelen,-ook al is hij niet op weg naar een laatste doel: want zoiets bestaat niet. Maar wél wil hij zien en er een open oog voor houden, wat er feite­lijk allemaal in de wereld gebeurt; daarom mag hij zijn hart niet al te zeer aan afzonderlijke dingen verpanden; er moet in hem zelf een nomadisch element aanwezig zijn, dat vreugde schept in verandering en vergankelijkheid. Natuurlijk zullen er voor zulk een mens kwade nachten komen, waarin hij moe is en de poort van de stad die hem rust moet bieden, gesloten vindt; het kan zijn dat de woestijn zich tot aan de poort uitstrekt, zoals in het oosten, dat de roofdieren nu ver weg, dan dichtbij huilen, dat er een sterke wind opsteekt, dat rovers hem zijn trekdieren ontstelen. Dan daalt de verschrikkelijke nacht als een tweede woestijn over de woestijn neer, en zijn hart wordt het reizen moe. Komt dan de morgenzon op, gloeiend als een godheid van de toorn, opent de stad zich, dan ziet hij in de gezichten van de hier wonenden misschien nog meer woestijn, vuil, bedriege­rij, onveiligheid dan buiten de poorten-en de dag is bijna nog erger dan de nacht. Zo kan het de reiziger wel eens vergaan; maar dan ko­men, als vergoeding, de zalige ochtenden van andere streken en da­gen, waarin hij al bij het gloren van het licht de muzenzwermen vlak langs zich heen ziet dansen in de nevel van het gebergte; waarin hem daarna, als hij zich zwijgend, met de gelijkmoedigheid van de voor-middaglijke ziel, wat onder de bomen vertreedt, uit hun kruinen en uit verborgen plekjes in hun gebladerte louter goede en lichte din­gen toegeworpen worden, de geschenken van alle vrije geesten die in bergen, bossen en eenzaamheid thuis zijn en die net als hij op hun soms vrolijke, soms bedachtzame manier reizigers en filosofen zijn. Geboren uit de geheimen van de vroegte, bepeinzen zij hoe het komt dat het gelaat van de dag tussen klokslag tien en klokslag twaalf zo zuiver, zo sereen, zo helder-opgeruimd is: - zij zoeken de filosofie van de voormiddag.

18 Drie soorten denkers

Er zijn stromende, vloeiende, druppelende mi­nerale bronnen; en dienovereenkomstig zijn er drie typen denkers. De leek beoordeelt hen op grond van de massa van het water, de kenner op grond van de kwaliteit van het water, dus op grond van datgene wat nu juist niet water in hen is.

46 Het menselijke 'ding-op-zichzelf

Het kwetsbaarste en toch onover-winnelijkste fenomeen is de menselijke ijdelheid: wat meer is, door de verwonding neemt zijn kracht toe en kan ten slotte reusachtig worden.

58 Gevaarlijke boeken

Daar zegt iemand 'ik merk het aan mezelf: dit boek is schadelijk.' Maar laat hij eens afwachten, misschien zal hij dan op een goede dag tot de erkenning komen dat datzelfde boek hem een grote dienst bewees door de verborgen ziekte van zijn hart naar buiten te drijven en zichtbaar te maken. - Veranderde menin­gen veranderen het karakter van een mens niet (of nauwelijks); maar wel belichten zij bepaalde regionen van het gesternte van zijn per­soonlijkheid, die tot dusver, zolang zijn meningen een andere con­stellatie vormden, donker en onherkenbaar waren gebleven.

79 Twee maal onrechtvaardig

Wij bevorderen de waarheid soms door een dubbele onrechtvaardigheid, namelijk wanneer wij de twee kan­ten van een zaak, omdat wij niet in staat zijn ze beide tegelijk te zien, na elkaar zien en weergeven, echter zodanig dat wij telkens de ande­re kant miskennen of loochenen, in de waan dat wat wij zien de hele waarheid is.

89 De zede en haar offer

De oorsprong van de zede kan herleid worden tot twee gedachten: 'de gemeenschap is meer waard dan het indi­vidu' en 'het duurzame voordeel moet worden verkozen boven het vluchtige'; waaruit geconcludeerd kan worden dat het duurzame voordeel van de gemeenschap per se boven het voordeel van het in­dividu, met name boven diens kortstondige welbevinden, maar ook boven zijn duurzame voordeel en zelfs boven zijn voordeven gesteld dient te worden. Of het individu nu lijdt onder een instelling tot nut van het algemeen, of hij nu aan haar wegkwijnt, om harentwil te gronde gaat,-de zede moet behouden, het offer gebracht worden. Een dergelijke geesteshouding ontstaat echter alleen bij degenen die niet het offer zijn,-want het offer voert in zijn zaak de mogelijkheid aan dat het individu misschien méér waard is dan velen, en ook dat het kortstondige genot, de seconde in het paradijs, misschien hoger gewaardeerd moet worden dan het lusteloos voortduren van een pijnloze of comfortabele toestand. De filosofie van het offerdier maakt zich altijd te laat kenbaar: en dus blijft het bij de zede en de zedelijkheid: die alleen maar de gevoeligheid is voor het totaal van alle zeden volgens welke men leeft en opgevoed werd-let wel, niet opgevoed als individu, maar als lid van het geheel, als tot de meer­derheid behorend nummer. - Zo gebeurt het voortdurend, dat het individu zichzelf met behulp van zijn zedelijkheid overstemt.

105 Taal en gevoel

Dat de taal ons niet gegeven is om er gevoel mee uil te drukken, kan men hieraan zien dat alle eenvoudige mensen zich ervoor generen voor hun zielenroerselen woorden te zoeken: de me­dedeling ervan komt slechts in handelingen tot uiting, en zelfs hier wordt er gebloosd als de ander hun motieven schijnt te raden. Van de dichters, waaraan de godheid deze schaamte in het algemeen ont­hield, zijn de voornamere vertegenwoordigers minder spraakzaam wat de taal van het gevoel betreft en geven blijk van een zekere gedwongenheid: terwijl de werkelijke gevoelsdichters in het praktische leven meestal onbeschaamd zijn.

125 De cirkel moet voltooid worden

Wie een filosofie of kunstvorm tot aan het einde van haar baan en om dat einde heen verkend heeft, begrijpt vanuit zijn innerlijke ervaring, waarom de latere meesters en leraren haar in de steek lieten, dikwijls met een misprijzend gezicht, voor een nieuwe baan. De cirkel moet nu eenmaal omschreven wor­den,-maar het individu, hoe groot het ook mag zijn, zit op zijn punt van de omtrek vast, met een onvermurwbaar koppig gezicht, alsof de cirkel nooit gesloten mag worden.

191 Voor en tegen nodig

Wit niet begrepen heeft dat alle grote mannen niet alleen gestimuleerd maar ook, ter wille van de algemene wel­vaart, bestreden moeten worden, is zeker nog een groot kind-of zelf een groot man.

198 Schutters en denkers

Er zijn curieuze schutters, die weliswaar het doel missen, maar de schietbaan toch met de heimelijke trots verla­ten dat hun kogel in elk geval heel ver (zij het voorbij aan het doe! gevlogen is, of dat zij weliswaar niet het doel, maar toch iets anders geraakt hebben. En er zijn precies zulke denkers.

201 Misverstand bij de filosofen

De filosoof denkt dat de waarde van zijn filosofie in het geheel ligt, in het bouwwerk: voor het nageslacht ligt zij in de steen waarmee hij bouwde en waarmee voortaan nog vaak, en beter, gebouwd zal worden: dus hierin, dat dat bouwwerk ver­woest kan worden en toch nog als materiaal waarde heeft.

232 De diepen

Diepdenkende mensen komen zichzelf in de omgang met anderen als komedianten voor, omdat zij hier, om begrepen te worden, altijd eerst moeten veinzen een opppervlakte te hebben.

237 De reiziger in de bergen tot zichzelf

Er zijn betrouwbare aanwijzin­gen voor, dat je vooruit en hogerop gekomen bent: om je heen is het nu vrijer en zijn er ruimere perspectieven dan eerst, de lucht waait je koeler, maar ook milder toe,-je hebt de dwaasheid immers afgeleerd om mildheid en warmte met elkaar te verwarren -, je manier van lopen is kwieker en zekerder geworden, moed en omzichtigheid zijn met elkaar vergroeid:-om al deze redenen mag je weg dan eenza­mer, en in elk geval gevaarlijker zijn dan die je vroeger ging, maar beslist niet zoveel méér dan de mensen geloven die jou, reiziger, vanuit het nevelige dal over de bergen zien marcheren.

270 Het eeuwige kind

Wij denken dat het sprookje en het spel tot de kinderjaren behoren: wij kortzichtigen! Alsof wij in enig levenstijd­perk zonder sprookjes en spel zouden willen leven! Wij noemen en voelen het weliswaar anders, maar juist dat pleit voor de veronder­stelling dat het hetzelfde is-want ook het kind vat het spel als zijn werk op en het sprookje als zijn waarheid. De korte duur van het leven zou ons voor het pedante onderscheiden van levensstadia moeten behoeden-alsof zij stuk voor stuk iets nieuws zouden brengen ­en een dichter zou eens een tweehonderdjarige ten tonele moeten voeren, iemand die werkelijk zonder sprookjes en spel leeft.

303 Wanneer het nodig is halt te houden

Wanneer de massa's beginnen te razen en de rede verduisterd wordt, doet men er goed aan, als men zijn geestelijke gezondheid niet helemaal zeker is, onder een koets­poort te gaan schuilen en naar het weer uit te kijken.

358 Nooit voor niets

In het gebergte van de waarheid klauter je nooit voor niets: óf je komt vandaag al verder naar boven, óf je oefent je krachten om morgen hoger te kunnen klimmen.

408 De tocht naar de Hades. -

Ook ik ben in de onderwereld geweest, net als Odysseus, en zal dat nog meermalen zijn; en niet alleen hamels heb ik geofferd, om met enkele gestorvenen te kunnen praten: ook mijn eigen vlees en bloed heb ik niet gespaard. Vier paren waren het die mij, de offeraar, niet in de steek lieten: Epicurus en Montaigne, Goethe en Spinoza, Plato en Rousseau, Pascal en Schopenhauer. Met hen moet ik discussiëren als ik lange tijd alleen heb rondgetrokken, door hen wil ik mij gelijk en ongelijk laten geven, naar hen wil ik luisteren als zij elkaar dan onderling gelijk en ongelijk geven. Wat ik ook zeg, besluit, voor mijzelf en anderen uitdenk: op dit achttal richt ik de ogen én zie de hunne op mij gericht. -Mogen de leven­den het mij vergeven, als zij mij soms als schimmen voorkomen, zo verbleekt en korzelig zijn zij, zo onrustig en ach! zo begerig naar leven: terwijl die anderen mij dan zo levendig lijken, alsof zij nu, na de dood, nooit meer levensmoe kunnen worden. De eeuwige levendig­heid is echter het belangrijkste: wat doet het 'eeuwige leven' en ei­genlijk alle leven ertoe!

II De vrijheid van de wil en de isolering van de feiten

Onze normale, on­nauwkeurige waarneming ziet een groep van verschijnselen als één geheel en noemt haar een feit: tussen dat feit en een ander stelt zij zich bovendien een lege ruimte voor, zij isoleert elk feit. In werkelijk­heid is ons handelen en kennen echter nooit het gevolg van feiten en lege tussenruimten, maar een constante stroom. Nu is het geloof aan de vrijheid van de wil juist met het denkbeeld van een constant, ho­mogeen, onverdeeld, ondeelbaar stromen onverenigbaar: het gaat ervan uit dat elke afzonderlijke handeling geïsoleerd en ondeelbaar is; het is een atomistiek op het gebied van het willen en het kennen.-Niet minder onnauwkeurig dan ons begrip van karakters is ons begrip van de feiten: we spreken van gelijke karakters, gelijke feiten: zij bestaan geen van beide. We prijzen en laken echter alleen onder de foutieve veronderstelling dat er gelijke feiten bestaan, dat er een rangorde van categorieën van feiten is, die met een verdeling in waarde-klassen overeenkomt: dus we isoleren niet alleen het specifieke feit, maar op hun beurt ook de groepen van, naar wordt aangenomen, gelijke fei­ten (goede, slechte, medelijdende, afgunstige handelingen, enzo­voort)-wat al even verkeerd is.-Het woord en het begrip vormen de duidelijkste oorzaak waardoor we aan deze isolering van groepen van handelingen geloven: we gebruiken ze niet alleen om de dingen te benoemen, oorspronkelijk denken we het wezen van die dingen er­mee te vatten. Woorden en begrippen verleiden ons er nog steeds voortdurend toe, ons de dingen eenvoudiger voor te stellen dan ze zijn, van elkaar gescheiden, ondeelbaar, elk ding een op zichzelf staande wezenheid. Er is een filosofische mythologie in de taal ver­borgen die zich elk moment weer openbaart, hoe voorzichtig men verder ook is. Het geloof aan de vrijheid van de wil, dat wil zeggen, het geloof aan de gelijke feiten en de geïsoleerde feiten, - heeft in de taal zijn vaste evangelist en pleitbezorger.

51 Klein kunnen zijn

Men moet nog zo dicht bij de bloemen, grassen

en ook vlinders staan als een kind dat niet ver boven ze uit reikt. Wij ouderen zijn evenwel boven ze uit gegroeid en moeten naar ze neer­buigen; ik bedoel, de grassen haten ons, als wij ze onze liefde beken­nen. - Wie aan al het goede deel wil hebben, moet bij tijden klein weten te zijn.

52 Inhoud van het geweten

De inhoud van ons geweten is alles wat in de kinderjaren regelmatig zonder reden van ons geëist werd, door per­sonen die wij bewonderden of vreesden. Vanuit het geweten wordt dus het gevoel opgewekt van te moeten ('dit moet ik doen, dat nala­ten'), dat niet vraagt: waarom moet ik?-In alle gevallen waarin iets bepaalds met een 'omdat' en een 'waarom' gedaan wordt, handelt de mens zonder geweten; maar daarom nog niet in strijd ermee.-Het geloof aan autoriteiten is de bron van het geweten: het is dus niet de stem Gods in de borst van de mens, maar de stem van een handvol mensen in de mens.

189 De boom van de mensheid en de rede.

Dat wat jullie vrezen met de bijziendheid, grijsaards eigen, belast de meer hoopvol gestemden juist met de grote taak: de mensheid moet eens een boom worden, die de hele aarde overschaduwt, met vele miljarden bloesems, die alle tegelijkertijd vruchten moeten worden, en de aarde zelf moet voor het voeden van deze boom voorbereid

220 Reactie op de machinecultuur. -

De machine, zelf een product van de beste denkkracht, activeert bij de personen die haar bedienen bijna alleen de lagere, domme krachten. Zij maakt daarbij een geweldige massa energie vrij die anders zou blijven sluimeren, dat is waar; maar zij geeft niet de stimulans om hoger te stijgen, het beter te doen, een kunstenaar te worden. Zij maakt werkzaam en uniform,-dat veroor­zaakt op den duur een reactie, een wanhopige verveling van de ziel, die door de machine naar een ledigheid vol afwisseling leert smach­ten.

238 Weeldebelasting.

Men koopt in de winkel de noodzakelijke en meest voor de hand liggende dingen en moet er duur voor betalen, omdat men meebetaalt aan wat er nog meer te koop is maar slechts zelden aftrek vindt: het luxueuze en begeerlijke. Zo wordt van de eenvou­dige mens die luxe ontbeert, door de luxe toch een voortdurende be­lasting geheven.

284 Het middel tot werkelijke vrede.

Geen enkele regering geeft tegen­woordig toe dat zij het leger onderhoudt om bij gelegenheid optre­dende veroveringslusten te bevredigen; nee, ter verdediging moet het dienen. De moraal die de noodweer billijkt wordt als voorspraak aangeroepen. Dat betekent echter: aan onszelf de zedelijkheid en aan de buurman de onzedelijkheid voorbehouden, daar wij hem als aanvals- en veroveringszuchtig moeten zien, terwijl onze staat ge­dwongen is zich met middelen van noodweer bezig te houden; bo­vendien bestempelen we de buurman, die net zoals onze staat zijn aanvalszucht loochent en ook zijnerzijds het leger zogenaamd alleen om redenen van noodweer onderhoudt, door onze uitleg waarom wij een leger nodig hebben, tot een huichelaar, een sluwe misdadiger, die maar al te graag een onschuldig, onhandig slachtoffer zonder slag of stoot zou overvallen. Zo nu staan alle staten tegenwoordig te­genover elkaar: zij gaan uit van de kwade bedoelingen van de buur­man en de goede bedoelingen bij zichzelf. Deze veronderstelling is echter een onmenselijkheid, even erg of erger nog dan de oorlog: in de grond is zij zelfs al een uitnodiging en aanleiding tot oorlogen, omdat zij, zoals gezegd, de buurman onzedelijkheid toedicht en daar­door zijn vijandige bedoeling en activiteit schijnt te provoceren. De theorie van het leger als een middel van noodweer moet men niet minder grondig afzweren dan de veroveringszucht. En eens komt er misschien een grote dag waarop een volk dat door oorlogen en over­winningen, door de hoogste ontwikkeling van militaire orde en in­telligentie onderscheiden is en gewend er de zwaarste offers voor te brengen, vrijwillig uitroept 'wij breken het zwaard'-en zijn hele legerapparaat tot in de laatste fundamenten verwoest. Zichzelf weerloos maken, terwijl men de weerbaarste was, vanuit een verheven gevoel, -dat is het middel tot werkelijke vrede, die altijd op vredelievendheid moet steunen: terwijl de zogenaamde gewapende vrede, zoals hij te­genwoordig in alle landen rondmarcheert, de onvredelievendheid is, die zichzelf noch de buurman vertrouwt en deels uit haat, deels uit angst de wapens niet neerlegt. Liever te gronde gaan dan haten en vrezen, en dubbel zo lief te gronde gaan dan zichzelf gehaat en gevreesd te maken,-ook dit moet eens het opperste maxime van alle nationa­le samenlevingen worden!-Onze liberale volksvertegenwoordigers hebben, zoals men weet, geen tijd om over de aard van de mens na te denken: anders zouden zij weten dat zij vergeefse moeite doen, als zij zich voor een 'geleidelijke vermindering van de krijgslasten' in­spannen. Eerder is het zo dat pas wanneer deze soort nood het hoogst is, ook de soort god nabij zal zijn die hier als enige kan hel­pen. De boom van de krijgsroem kan alleen maar ineens, door een blikseminslag vernietigd worden: de bliksem komt echter, dat weten jullie, uit de wolk-en uit de hoogte.-