Hier onder kunt u 40 aforismen lezen uit het boek ‘Menselijk al te menselijk’ . In totaal staan er bijna 1400 aforismen in en in de Nederlandse uitgave van de Arbeiders pers zijn die verdeeld over ruim 550 bladzijden. Het boek is eerst in losse delen gepubliceerd tussen 1887/80 en in 1886 onder deze titel verschenen.

Het boek is deels geschreven vanuit een zwaar gemoed dat gevoed werd door ziekte, afscheid en twijfel. Door zware hoofdpijnen en slecht ogen is Nietzsche min of meer gedwongen in korte aforismen te schrijven die voornamelijk over de psyche van de mens gaat, grote twijfel of zijn eigen aard, afkomst en toekomst hebben deze keuze natuurlijk gestuurd. Door de vele korte aforismen die ,ondanks hun lengte, toch vaak veel te zeggen hebben is dit boek naar mijns inziens een goed boek om mee te beginnen als Nietzsche onbekend is, een paar aforismen per dag en de wereld gaat er vanzelf anders uitzien.

Ik kan ten zeerste aanraden dit boek te kopen en op het nachtkastje te leggen.


162 Cultus van het genie uit ijdelheid

Omdat we goed over onszelf den­ken, maar toch absoluut niet van onszelf verwachten dat we ooit het ontwerp voor een Rafaëlisch schilderij of een scène als die van een Shakespeariaans drama zouden kunnen maken, praten we onszelf aan dat het vermogen daartoe iets bovenmate wonderbaarlijks is, een heel zeldzaam toeval, of, als we nog een godsdienstig gevoelsleven hebben, een begenadiging van bovenaf. Zo bevordert onze ijdelheid, onze eigenliefde, de cultus van het genie: want alleen als we het ge­nie zien als iets wat heel ver van ons af staat, als een miraculum, kwetst het niet (zelfs Goethe, de van jaloezie gespeende, noemde Shakespeare zijn ster der verste hoogten; waarbij men zich het vers moge herinneren: 'de sterren, die begeert men niet').53 Maar als men van de influisteringen van onze ijdelheid afziet, blijkt de activiteit van het genie niet fundamenteel te verschillen van de activiteit van de technische uitvinder, van de astronomische of historische geleer­de, van de meester der tactiek. Al deze activiteiten zijn verklaarbaar als men zich mensen voor de geest roept wier denken in één richting actief is, die alles als stof gebruiken, die hun innerlijk leven en dat van anderen altijd ijverig gadeslaan, die overal voorbeelden, aanspo­ringen waarnemen, die bij het combineren van hun middelen niet moe worden. Ook het genie doet niets anders dan dat het eerst leert metselen en dan leert bouwen, dat het steeds naar stof zoekt en er altijd aan blijft boetseren. Elke activiteit van de mens is verbazend gecompliceerd, niet alleen die van het genie: maar geen enkele is een 'wonder'.-Vanwaar nu het geloof dat er alleen bij de kunstenaar, redenaar en filosoof genialiteit voorkomt? dat alleen zij 'intuïtie' hebben? (waarmee men hun een soort wonderbril toeschrijft waarmee zij direct in het 'wezen' kijken!) De mensen spreken blijk­baar alleen daar van genie waar de verrichtingen van het grote intel­lect hun het aangenaamst zijn en waar zij geen afgunst willen onder­vinden. Iemand 'goddelijk' noemen betekent: 'hier hoeven wij niet te concurreren'. Voorts: al het voltooide, volmaakte wordt aangegaapt, al het wordende onderschat. Nu kan niemand er bij het werk van de kunstenaar van getuigen hoe het geworden is; dat is zijn voorsprong, want overal waar men het ontstaan kan zien, koelt men een beetje af. De volmaakte verbeeldingskunst wijst elke gedachte aan het ontstaan van de hand; het tiranniseert als presente volmaaktheid. Daarom gaan voornamelijk de beeldende kunstenaars voor geniaal door, maar de wetenschappelijke mensen niet. In werkelijkheid is deze waardering, respectievelijk onderwaardering slechts een kinderachti­ge flauwiteit van de rede

Geen opmerkingen: