Hier onder kunt u 40 aforismen lezen uit het boek ‘Menselijk al te menselijk’ . In totaal staan er bijna 1400 aforismen in en in de Nederlandse uitgave van de Arbeiders pers zijn die verdeeld over ruim 550 bladzijden. Het boek is eerst in losse delen gepubliceerd tussen 1887/80 en in 1886 onder deze titel verschenen.

Het boek is deels geschreven vanuit een zwaar gemoed dat gevoed werd door ziekte, afscheid en twijfel. Door zware hoofdpijnen en slecht ogen is Nietzsche min of meer gedwongen in korte aforismen te schrijven die voornamelijk over de psyche van de mens gaat, grote twijfel of zijn eigen aard, afkomst en toekomst hebben deze keuze natuurlijk gestuurd. Door de vele korte aforismen die ,ondanks hun lengte, toch vaak veel te zeggen hebben is dit boek naar mijns inziens een goed boek om mee te beginnen als Nietzsche onbekend is, een paar aforismen per dag en de wereld gaat er vanzelf anders uitzien.

Ik kan ten zeerste aanraden dit boek te kopen en op het nachtkastje te leggen.


638 De reiziger

Wie ook maar enigszins de vrijheid van de rede heeft bereikt, kan zich op aarde niet anders dan een reiziger voelen,-ook al is hij niet op weg naar een laatste doel: want zoiets bestaat niet. Maar wél wil hij zien en er een open oog voor houden, wat er feite­lijk allemaal in de wereld gebeurt; daarom mag hij zijn hart niet al te zeer aan afzonderlijke dingen verpanden; er moet in hem zelf een nomadisch element aanwezig zijn, dat vreugde schept in verandering en vergankelijkheid. Natuurlijk zullen er voor zulk een mens kwade nachten komen, waarin hij moe is en de poort van de stad die hem rust moet bieden, gesloten vindt; het kan zijn dat de woestijn zich tot aan de poort uitstrekt, zoals in het oosten, dat de roofdieren nu ver weg, dan dichtbij huilen, dat er een sterke wind opsteekt, dat rovers hem zijn trekdieren ontstelen. Dan daalt de verschrikkelijke nacht als een tweede woestijn over de woestijn neer, en zijn hart wordt het reizen moe. Komt dan de morgenzon op, gloeiend als een godheid van de toorn, opent de stad zich, dan ziet hij in de gezichten van de hier wonenden misschien nog meer woestijn, vuil, bedriege­rij, onveiligheid dan buiten de poorten-en de dag is bijna nog erger dan de nacht. Zo kan het de reiziger wel eens vergaan; maar dan ko­men, als vergoeding, de zalige ochtenden van andere streken en da­gen, waarin hij al bij het gloren van het licht de muzenzwermen vlak langs zich heen ziet dansen in de nevel van het gebergte; waarin hem daarna, als hij zich zwijgend, met de gelijkmoedigheid van de voor-middaglijke ziel, wat onder de bomen vertreedt, uit hun kruinen en uit verborgen plekjes in hun gebladerte louter goede en lichte din­gen toegeworpen worden, de geschenken van alle vrije geesten die in bergen, bossen en eenzaamheid thuis zijn en die net als hij op hun soms vrolijke, soms bedachtzame manier reizigers en filosofen zijn. Geboren uit de geheimen van de vroegte, bepeinzen zij hoe het komt dat het gelaat van de dag tussen klokslag tien en klokslag twaalf zo zuiver, zo sereen, zo helder-opgeruimd is: - zij zoeken de filosofie van de voormiddag.

Geen opmerkingen: